Compilers zijn soms een zegen, soms een last.
Vooral bij complexe software werk ik zelf het liefst top down:
Eerst de methods op hoog niveau schrijven.
Die roepen, nog niet bestaande, lagere methods op.
- De software loopt natuurlijk in een foutmelding.
Dat is zelfs de bedoeling.
In de debugger kan ik kijken of alles tot zover naar wens is.
Pas dan schrijf ik één dieper liggende methode, die nog diepere methodes aan zal roepen.
Een interpreter geeft me de kans om de geest te focussen op één tak, het groene gedeelte in de boom hiernaast.
Die tak kan ik apart testen,
voordat
ik hoef na te denken over alle andere takken.
- Uiteindelijk komt de bodem in zicht, zoals getters & setters.
Dan werkt alles, van top tot teen.
Kortom, mooi klein beginnen, kleine problemen oplossen en werken aan een groot succes, niet andersom.
- Deze
top-down-depth-first
methode werkt efficiënt.
Alleen de methodes die echt nodig zijn
en
nog niet bestaan, vragen ontwikkeltijd.
- De
top-down-depth-first
methode verhoogt bovendien de kwaliteit van de software.
Door de tussentijdse debug inspecties weet ik zeker dat het programma op hoog niveau goed in elkaar zit,
voordat
ik tijd spendeer aan lagere methods.
Sommige methodes zijn herbruikbaar in andere takken, getest en wel.
Stelling:
Geen compiler, maar juist een interpreter maken het makkelijker om kwaliteitsoftware te maken.
Tot de volgende week,
Henk Jan Nootenboom
|